Lockdownbezoek

Ik heb een kappersbeurt nodig.
En poëzie.

Het eerste moet dienen om mijn uiterlijk wat frisser te maken na bijna zes weken lockdown; het tweede mag hetzelfde effect hebben op mijn ziel. Mijn behoefte aan stilte is de voorbije weken alleen maar groter geworden. Ik heb drie heerlijke kinderen, laat dat duidelijk zijn. Maar stil zijn ze niet.

Dus stuurde ik mijn routine bij. Waar ik eerst vijf avonden per week werkte, worden dat er vier. Avond vijf wordt poëzieavond.

Vanavond is het voor het eerst zover: ik maak tijd voor gedichten. Ik begin met lezen, want alle schrijven begint met lezen. Dat wil ik even letterlijk nemen om te ontdekken wat het met mij en mijn inspiratie doet.

Althans: dat was het plan.

In realiteit begin ik met een e-mail aan een klant. Dan kijk ik nog even naar mijn takenlijstje, en oh, mijn waterglas is leeg: toch maar de fles bruiswater halen in de keuken en naast me zetten.

Wanneer ik eindelijk de dichtbundel voor me leg die ik in de winter al tot in de helft had bestudeerd, merk ik dat ik de gedichten erg snel lees. Ze doen me weinig. Meer nog, ik snap niet meer waarom ik deze dichter zo interessant vond, enkele maanden geleden. Enne, moest ik niet nog in de douche na dat looptochtje van vanavond?

Hmm.
Hier is wat aan de hand.

In de douche reflecteer ik over mijn vruchteloze poging tot poëzie. Want het klopt hoor: ik mis de poëzie. En toch loop ik ervan weg.

Terwijl het water over mijn rug stroomt, ontwaar ik in mijn hoofd de kerngedachte van mijn eigen sabotage: ‘Ik ga het niet meer kunnen.’ Varianten op het thema passeren ook de revue: ik heb het nooit gekund, mijn publicaties waren toevalstreffers, ik zal nooit… enzoverder.

Die stem klinkt verdacht bekend. Het is mijn innerlijke criticus die op bezoek komt. Geen lockdown houdt hem tegen, hij komt wanneer hij dat nodig acht.

Ik weet ondertussen dat ik hem mag verwelkomen, dat hij mij wil beschermen. Van het vreselijke afzien dat schrijven is (volgens mijn criticus dan toch), van het ploeteren met zinnen die krom blijven staan en vooral: van afgewezen worden.

Dat laatste blijkt ook vanavond het geval, voel ik. Ik vrees de afwijzing van mijn nog niet geschreven zinnen.

Ha! Is dat niet iets waar ik vaak met klanten over spreek? Ik weet wat ik dan steevast tegen hen zeg. Dus spreek ik in gedachten mijn innerlijke criticus toe terwijl ik naar de handdoek reik:

Dank je, criticus.

Je bezorgdheid is niet nodig.
Ik kan het wel dragen, dat afgewezen worden.

Bovendien is het nog niet aan de orde: vandaag schrijf ik versie één. Of misschien zelfs maar versie een half. Ik hoef mijn zinnen niet vanaf het prille begin te meten aan wat al werd gepubliceerd. En het schrijfproces waar jij me van weg wil houden, is mijn grootste liefde na mijn man en ons decibelproducerende kroost.

Laat me dus maar. Het is oké, echt. Ik ga heus niet de enge jungle in.

Vanavond ga ik ontspannen schrijven, zinnen neerpennen waarvan ik nu nog niet weet of ze tot een goed gedicht zullen leiden. En ontspannen lezen, dat ook. Ik ga me laten raken, niet wetende of ik de schoonheid van die zinnen ooit zal kunnen evenaren.

Het maakt niet uit. Want, mijn lieve criticus, ik heb dit nodig. Niet voor het resultaat, maar voor het proces dat schrijven is. Deze weg is mijn weg.

Hij luistert. Ik voel hoe ik tot rust kom.
Vanavond zal ik schrijven. En lezen, proeven van andermans heerlijke woorden.

Dat ga ik doen, ik weet het.
Alvorens ik de badkamer weer inruil voor mijn bureau, kijk ik nog even in de spiegel.

Ik heb er zin in, tonen mijn ogen.
Dat kunnen zelfs mijn te lange haren niet verhullen.