Dit is een ode aan het geploeter.
Een eerbetoon aan het gewroet, het gerommel, het gevloek.
Aan de momenten voor de doorbraak, de knoop in je maag net voor je hoofd opheldert.
Aan elk ongemakkelijk gevoel, aan lastige stiltes en dan maar wat schuifelen op je stoel.
Dit is een lofzang op niet meer weten van welk hout pijlen maken.
En een oproep om die verwarring te omarmen: misschien zijn pijlen voor één keer niet wat je nodig hebt.
Misschien heb je nood aan iets nieuws, iets wat niet eerder bestond.
Misschien is dat nieuwe aan het ontstaan, vormt zich in de mengelmoes van krioelende gedachten in je hoofd wel één subliem idee, één flits van inspiratie.
Misschien is de chaos wel nodig om de andere kant te bereiken.
Vraag eens aan een wetenschapper in je buurt om de mengelmoes van ijs en water te beschrijven tijdens de dooi. Om dat moment in wiskunde te vatten. Dat lukt niet zomaar: tijdens de overgang heerst pure wanorde, geen formule kan het weergeven. Tot de overgang voorbij is en alles weer netjes kan worden berekend.
Misschien is het dat wel wat ploeteren betekent: ontdooien.
Een nieuwe richting vinden, nieuwe woorden ontdekken.
Tot je weer verder kan.